Het menselijk lichaam en de wijze waarop Carla de Beus (1950) dit verbeeldt is verrassend te noemen. Ze werkt met metaal en kunststof; materialen die de uitgebeelde lichaamsdelen bewegingsloos maken en ze tot rust brengt. De Beus werkt met fragmenten van het lichaam. Hierdoor ontstaat er een afstand die onmogelijk is bij het ervaren van het eigen lichaam, waar alle losse delen het geheel vormen. In haar werk veranderen vertrouwde lichaamsdelen in vreemde objecten. De toeschouwer zal de behoefte voelen om vertrouwd te raken met het vervreemde door de objecten aan te raken.
Vanaf het moment dat de mensheid erin slaagt om metaal te verwerken wordt dat ook gebruikt om het menselijk lichaam uit te beelden. De Beus zet dus een traditie van duizenden jaren geleden voort. De wijze waarop zij de lichamen fragmenteert doet denken aan de wijze waarop objecten worden teruggevonden: in stukken, vaak gebroken en moeilijk herkenbaar.
Het drijven uit plaatmateriaal is een oeroude techniek die weer aanzien kreeg bij de start van het modernisme. Daar groeide het besef dat beelden, naast gegoten of gehakt, ook samengesteld of geconstrueerd kunnen worden uit o.a. plaatmateriaal. Dit gebeurde onder invloed van veranderende opvattingen over ruimte en ontwikkelingen in de las- en soldeertechniek. Picasso’s vriend en landgenoot Gonzales, die uit een familie van edelsmeden voortkwam, is daar een voorbeeld kwam. Hij stelde zijn beelden samen uit stafijzer en gehamerd ijzerplaat en liet de beeldende taal deels vanuit die techniek ontstaan. Hierdoor wist het drijven zich enigszins te onttrekken aan de sfeer van kunstnijverheid en ambachtschap, en ontstonden autonome beelden van bijvoorbeeld Chillida en Lalanne tot Phillip King.